Het moet 1975 geweest zijn. Twee vriendinnen gingen samen op vakantie. Dat wil zeggen: de één mocht mee met het gezin van de ander. Het reisdoel was Zuid-Frankrijk. Daar aan de Côte d’Azur genoten de meiden (beiden een jaar of 16 oud) van hele dagen op het strand, van diepzeeduiken, van uit eten en van de discofeestjes op het strand.
En natuurlijk werden ze allebei verliefd, ieder op een eigen charmante Fransman, de een nog knapper dan de ander. De communicatie in hun beste schoolfrans verliep moeizaam, maar aangezien ze toch de tijd voornamelijk doorbrachten met tongzoenen, was een goed gesprek met hun vakantievriendjes van ondergeschikt belang.
Overdag moesten deze Fransmannen werken. En ze hadden niet zomaar een baantje. Ze waren beiden tandarts, zo hadden ze de vriendinnen bezworen: “Nous sommes plombiers.”
“Ze plomberen! Het zijn tandartsen!” giechelden de meiden tegenover elkaar. Het was pas na deze hete vakantie dat ze op school nog meer Franse woordjes leerden. Het was niet eens een teleurstelling. Ze schoten er juist van in de lach. Daar stond het duidelijk in de vocabulaire: plombier = loodgieter!